Hoe ga je als onderzoeksjournalist om met de ethische kant van het vak? Ik vraag het aan onderzoeksjournalist Willem de Haan. Willem begon zijn carrière in 1982 bij de Winschoter Krant, en werkte voor de actualiteitenrubriek van de VARA radio. Portretinterviews deed hij voor Een leven lang en Boven het Dal. Hij maakte TV documentaires voor onder andere KRO Reporter en de HUMAN. De laatste tien jaar werkt hij als onderzoeksjournalist voor het radioprogramma Argos.
Wat is jouw definitie van onderzoeksjournalistiek?
“Dat is voor mij het zoeken naar verborgen informatie. Je hebt een onderwerp, je hebt het gevoel dat daar iets niet klopt, maar je weet niet precies wat het is. Veel informatie is openbaar, dat is uit te zoeken. Je zoekt naar een schakel waarvan je denkt: daar zou nog wel het geheim kunnen zitten. Dat is iets wat tricky is of wat ze liever niet naar buiten brengen. Daar is een mooie Amerikaanse formulering voor: ‘What people in power want to keep secret’. Het is de kick om dat te vinden.”
Het gaat dan echt om een onthulling?
“Ja, soms begin je ergens aan zonder dat je weet dat het tot een onthulling leidt. Eigenlijk heeft een groot onderwerp altijd zo’n element in zich waarvan je denkt: dit klopt niet. En als je daar de vinger op kunt leggen, dat is natuurlijk prachtig.”
Wat versta je onder ethiek binnen de journalistiek?
“Jezelf recht in de ogen kunnen kijken. Je moet voor jezelf het gevoel hebben dat wat je doet oké is. Ik vind ook niet dat je jezelf altijd bekend hoeft te maken als journalist. Ik doe het zelf wel omdat ik niet zo goed kan liegen. Als je dat wel goed kunt, dan kun je het best nog een poosje onder de pet houden.
Ik heb wel gemerkt dat open kaart spelen als strategie goed werkt.
Gesprekken heimelijk opnemen, dat mag, maar het vervolgens uitzenden mag niet. Ik heb wel gemerkt dat open kaart spelen als strategie goed werkt. Dus als je zegt: “Ik ben journalist, ik zit hier achteraan en volgens mij is er iets wat niet klopt. Ik vraag aan jou hoe het zit. Ik wil gewoon de waarheid weten.” Mensen waarderen dat je daar eerlijk over bent.”
Welk verschil merk je in het maken van ethische overwegingen bij gewone journalistiek en onderzoeksjournalistiek?
“In de onderzoeksjournalistiek heb je te maken met mensen waarvan je denkt dat ze iets achterhouden. Dat maakt het lastiger om een goede strategie te kiezen. Een voorbeeld: ik heb binnenkort een interview met een voorzitter van een Raad van Toezicht van een grote zorginstelling. Ik heb het gevoel dat er iets niet klopt met de financiering van de topbestuurders. Hij moet daarvan weten, want hij heeft die mensen aangesteld. Ik heb ook bronnen met informatie dat die financiering niet klopt.
Ik kan twee dingen doen. Ik kan aan hem vragen, dat ik van hem wil weten wat is er geregeld, wat de afspraken zijn, wat er in de contracten staat en wat de topbestuurders verdienen. Door mijn bronnen niet te noemen, laat ik hem eigenlijk in de val lopen. Aan de andere kant kan ik tegen hem zeggen, dat ik bronnen heb met informatie dat het niet klopt en dat ik nu bij hem ben om te vragen hoe het precies zit. Dan is hij een gewaarschuwd man, hij weet dat ik dan kan achterhalen of hij liegt.
Dat is een lastige kwestie die je in de gewone journalistiek nagenoeg niet tegenkomt en in de onderzoeksjournalistiek heel vaak wel. Het zijn steeds tactische afwegingen.”
Waar ligt voor jou de grens tussen de vrijheid van meningsuiting en ethiek? Mag je alles maar publiceren, terwijl je daar misschien mensen mee schaadt?
“Dat hangt erg af van wie je tegenover je hebt. Als het bestuurders zijn, politici of zakenlui die weten hoe de journalistiek werkt, dan heb ik daar geen clementie mee.
Anders is het met mensen die geen ervaring hebben met de journalistiek. Ik heb wel eens voor de deur gestaan bij de vrouw van een eigenaar van een vrachtwagenbedrijf die verdacht werd van faillissementsfraude. Ik wil haar man spreken, maar die is er niet. Ik heb een heel gesprek met zijn vrouw en neem dat gesprek ook heimelijk op. Dat ga ik niet uitzenden, want die vrouw weet ten eerste niet dat ik het opneem en ten tweede heeft ze geen flauw idee hoe de journalistiek werkt. Ik vraag haar op slinkse wijze uit en zij vertelt van alles wat interessant is. Dat ga ik uiteraard gebruiken maar ik ga het niet opschrijven of uitzenden, omdat het zij zelf niet weet hoe de journalistiek werkt en ook niet zelf verantwoordelijk is.
Als het de baas zelf was geweest, dan had het weer anders gelegen. Van hem mag je verwachten dat hij weet wat hij wel en niet moet zeggen tegen een journalist.”
Voor de uitzending ‘De dood van Roelie” gebruikte je gefingeerde namen, voor zowel Roelie als voor de nabestaanden. Welke overweging gaf jou hierbij de doorslag?
“Roelie had een verstandelijk gehandicapte moeder en verstandelijk gehandicapte kinderen. Ik dacht: welke verantwoordelijkheid neem ik als ik haar naam bekend maak. Iedereen die weet wie het zijn kan er dan achteraan gaan. Collega-journalisten kunnen haar moeder of haar kinderen opzoeken. Dan raakt het sneller bekend en ik wilde dat voorkomen. In dit verhaal maakt het eigenlijk niet uit hoe het slachtoffer heet. Ik geef wel in de context aan hoe oud ze was en wat de omstandigheden waren. Of ze dan Rie of José heet, dat doet er niet zoveel toe.”
Je was een week te gast bij een aanmeldcentrum voor asielzoekers. Ik kan mij voorstellen dat het moeilijk is om daar binnen te komen. Hoe win je dat vertrouwen?
“Dat is een proces van vijf jaar geweest. Ik meldde mij voor de eerste keer bij dat aanmeldcentrum met het verzoek dat ik graag wil meekijken hoe het daar allemaal gaat. Dat werd steeds afgehouden. Het was een kwestie van geluk hebben met de voorlichters die op een gegeven moment vertrouwen in mij kregen. Dat komt ook omdat ze ander werk van mij kenden bij Argos, en van Argos weten ze: het is kritisch, het is soms vervelend, maar het klopt altijd. Ze vinden het programma betrouwbaar, ze vinden mijn werk betrouwbaar, dus ze dachten: laten we het een kans geven.
Justitie wilde in die tijd ook meer openheid betrachten, daar had ik geluk mee. Vanaf dat moment zijn ze ook veel opener geworden. Eerst met kranten, daarna de radio. Het was voor hen ook een experiment. En nu laten ze ook makkelijker televisie toe dus ze zijn bezig om dat open te gooien. Ik was een onderdeel van hun media strategie, zou je kunnen zeggen.”
Je maakt radio en televisie. Mensen vertellen hun verhaal, zijn vaak ook herkenbaar op tv en radio. Zo ook Nico Bodemeijer, veroordeeld van moord op de Antilliaanse Kevin Duinmeijer. Het werd gezien als de eerste racistische moord in Nederland. Wanneer besluit je om zo iemand volledig herkenbaar een podium te geven?
“Wij (met Kees Vlaanderen, EV) hebben Nico zover gekregen omdat hij vanaf het allereerste begin in de media als een grote racist is neergezet. Hij vond zelf dat hij dat niet was. Hij kreeg bij ons een podium om nog eens de context te schetsen waarin dat gebeurd is. Wij vonden het zo curieus dat hij een Joodse vader had en dat veel van zijn familie in de Tweede Wereldoorlog is omgebracht door de Duitsers. Hoe kon hij dan ook zo’n moord plegen. Wij spraken tijdens de research zijn kinderrechter, zelf ook een Joodse vrouw, en zij zei: “Ik weet precies wat racisme is maar dit was geen racistische daad.”
De spanning was dat je hem een podium gaf, daar viel heel journalistiek Nederland overheen.
Zo durfden we het aan om hem tegen de hele publieke opinie in te portretteren als een slachtoffer van de beeldvorming. Hij is zich na die moord wel gaan gedragen als een idioot, maar dat kwam ook omdat iedereen voortdurend maar dat etiket op hem plakte.
Eigenlijk was het een soort rehabilitatie van hem. Zo voelde hij het zelf ook, hij wilde van dat etiket af. De spanning was dat je hem een podium gaf, daar viel heel journalistiek Nederland overheen. Door onze uitzending zag je meer uit wat voor omgeving hij kwam, wat voor jeugd hij had gehad en in welke kringen hij verkeerde. Die context gaf een duidelijk beeld van hoe zoiets dan onder invloed van drugs heel snel uit de hand kan lopen. Dat was helemaal niet zijn bedoeling, daar ben ik wel van overtuigd.”
Onlangs werd de woonplaats van Benno L. onthuld door twee journalisten. De reacties die volgden waren heftig. In hoeverre weegt volgens jou de ethische verantwoordelijkheid bij zo’n onthulling?
“Met de komst van internet is er heel veel veranderd in de journalistiek. Je hebt nu een kanaal waar iedereen heel makkelijk zijn mening en zijn oordeel kan uiten en dat heeft ook een aanzuigende werking op anderen. Je kunt dus heel snel een situatie creëren die je nauwelijks meer in de hand hebt. Dat maakt de verantwoordelijkheid voor de journalistiek wel groter.
Ik weet nog een van de eerste keren dat kranten een reactie op nieuws openstelden. Er was gepubliceerd dat Een voorbeeld: een oudere man was met de fiets gevallen op Vlieland en met een hoofdwond afgevoerd naar het ziekenhuis. En dan reageerden mensen met ‘wat doet die ouwe lul op Vlieland?’ of ‘als je zo oud bent moet je niet op een fiets gaan zitten’ of ‘jammer dat hij niet dood was’. Natuurlijk publiceer je als lokale krant zo’n nieuwtje dat een man van zijn fiets valt en zelfs dan al creëer je een effect waar je vooraf helemaal niet bij stilstaat.”
Moet je je daar als onderzoeksjournalist extra bewust van zijn?
“Kortgeleden bracht ik het nieuws dat het Openbaar Ministerie de voormalige verdachte van de Schipholbrand geen schadevergoeding wilde betalen, terwijl deze verdachte was vrijgesproken. Dat klopt niet, want wanneer je onterecht vast hebt gezeten en alsnog wordt vrijgesproken, krijg je een schadevergoeding. In dit geval zei het Openbaar Ministerie: “Geen schadevergoeding, want het is niet vastgesteld dat hij het niet gedaan heeft. ” Dat was een waardeloze redenering, want hij was vrijgesproken.
Zodra ik dit nieuws bracht, kwamen er honderden reacties op internet, zoals ‘eerst steekt hij de boel in de fik en dan ook nog schadevergoeding willen’. Terwijl de rechter heeft vastgesteld dat hij het niet in de fik heeft gestoken. Dat is dan wel griezelig.
Als je weet dat iemand gemolesteerd kan worden wanneer je het nieuws naar buiten brengt, moet je overwegen om het nieuws niet te brengen.
Ik vind dat sowieso een sterk gevolg bij onderzoeksjournalistiek. Je brengt iets naar buiten wat niet deugt. Dan hoop je dat het effect heeft en dat het systeem zich herstelt. Dat men erkent, oké dit is niet goed gegaan, maar we gaan procedures aanpassen en zorgen dat het de volgende keer niet weer gebeurt. Het gaat mij niet om het afbranden van een persoon, maar het effect is vaak dat de publieke opinie de ‘dader’ afbrandt. Als je weet dat bij het noemen van het adres van Benno L. de kans groot is dat de man gemolesteerd kan worden, moet je overwegen om het nieuws niet te brengen.
Als het risico is dat die gast gelyncht wordt door woedende buurtbewoners, dan moet je dat überhaupt niet bekendmaken. In dit geval kun je op je vingers natellen dat dat gaat gebeuren, dus doe je dat niet. Het is ook geen belangrijk nieuwsfeit. Want of hij woont in Leiden of ergens anders: hij woont ergens. Hij kan niet verdwijnen.”
Ben je na al die jaren als onderzoeksjournalistiek nog bewust bezig met de ethiek van het vak?
“Ja, vooral door internet ben ik mij daar nog meer bewust van. Door de negatieve effecten die jouw publicatie kan uitlokken, moet je nog meer alert zijn van wat het effect is van wat je brengt. De nuance die je zoekt in de onderzoeksjournalistiek leidt soms tot totaal ongenuanceerde reacties van het publiek. Dat is helemaal niet wat je wilt. Je wilt dat onrechtmatigheden zich op een fatsoenlijke manier herstellen, al heb je daar geen invloed op, dat is aan de politiek.
Wat dan eigenlijk overblijft, is de kick van het werk zelf.
Vaak bereik je dus niet zoveel. Wat dan eigenlijk overblijft, is de kick van het werk zelf, als je ergens achter komt wat niemand weet. Daar doe je het voor. Het idee dat je er de wereld mee verandert, dat geloof ik niet. Dat dacht ik vroeger wel en dat denk ik nu niet meer.”
Toch blijf je als onderzoeksjournalist onrechtmatigheden aan de kaak stellen…
“Ja, maar ik wil ook laten zien dat veel van wat fout gaat wordt rechtgezet. Zo werd Ina Post voor moord veroordeeld, terwijl er geen bewijs was. Ze krijgt een nieuw proces en wordt vrijgesproken. Dan wordt toch nog recht gedaan, al is het jaren later en is zij min of meer psychisch tot een wrak geraakt. Deze gerechtelijke dwaling is rechtgezet en daar kun je als onderzoeksjournalist aan bijdragen. Er zijn ook veel dwalingen die niet zijn rechtgezet, dan kun je dat uitzoeken en mag je hopen dat het systeem zich herstelt. Maar onze missie is ook beperkt: veel dingen krijg je niet boven tafel.”